2.5. Succesvolle differentiatie

Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt, dat een succesvolle differentiatie aan een aantal
voorwaarden moet voldoen:

a. Differentiatie kan niet zonder een goede instructie
• De leerkracht moet telkens weer een bewuste keuze maken voor welke
instructievorm hij kiest. Vooral didactische, maar ook pedagogische aspecten
bepalen het antwoord.
• De leerkracht stelt zich concrete vragen:
• Is een instructie wel noodzakelijk?
• Welke vorm moet deze instructie hebben?
• Moeten alle leerlingen deze instructie wel volgen?
• Moeten alle kinderen alle onderdelen van de instructie wel volgen, of
mogen zij halverwege aan het werk gaan?

Er zijn verschillende instructievormen mogelijk. In het hoofdstuk ‘Instructie’ wordt dit
nader uitgewerkt.
Het model ‘Effectieve Instructie’ (ook wel genoemd ‘directe instructie’) is een veel gebruikt
model van instructie, omdat dit veel mogelijkheden in zich heeft om te differentiëren naar
leerstof, tempo, verwerking etc. Daarom is het, net als de variant IGDI, in het Zwols Model
opgenomen als een van de algemene vaardigheden van de leerkracht. Interactief werken
is daarbij onmisbaar.

b. Differentiatie vereist uitbreiding of inkorting van de instructie- en leertijd
Leertijd en instructietijd zijn vaak gebaseerd op een gemiddelde. De praktijk leert echter
dat de zwakkere leerling en de zorgleerling eigenlijk meer instructietijd en leertijd nodig
hebben. Daartegenover heeft de pientere leerling minder instructie en tijd nodig om zijn
taak uit te voeren.
Dit pleit in de eerste plaats voor toepassing van de verlengde instructie (zoals
bijvoorbeeld bij het model ‘Effectieve Instructie’), of individuele didactische hulp (op de
hurken naast het kind, of aan het bureau).
Daarnaast pleit dit voor beperkte(re) instructie voor de pientere leerling. Gezocht moet
worden naar mogelijkheden om te compacten en in de vrijgekomen tijd verrijking aan te
bieden. (Zie hiervoor ook paragraaf 6.6.)

c. Differentiatie werkt optimaal bij een heterogene groepssamenstelling
Groepen moeten zorgvuldig samengesteld worden, zodat betere leerlingen van zwakkere
kunnen leren. Dit geldt in engere zin bij groepering binnen de klas, maar ook in ruimere
zin: een jaarklas is van nature een heterogene groep. Het denken vanuit Passend
Onderwijs verhoogt zelfs het heterogene karakter en dwingt daarmee tot verdergaande
differentiatie.
Op onderdelen wordt dan optimaal gedifferentieerd, maar het geheel van de groep blijft
heterogeen.

d. Differentiatie moet convergent gebeuren
Convergent wil zeggen: samen doen wat samen kan, differentiëren waar dat nodig is.
Bij het tegenbeeld, de divergente differentiatie, werken kinderen ieder in eigen tempo
verder. Extra activiteiten van zwakke/sterke leerlingen mogen slechts deels losgekoppeld worden van klassikale activiteiten. Er moet dus voortdurend, afhankelijk van de situatie,
gependeld worden. Soms gescheiden, soms klassikaal.

e. Differentiatie gaat samen met preventief werken
Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden: het geven van meer instructie, het geven
van meer leertijd, het geven van gelegenheid tot herhaling en last but not least door te
zorgen voor succeservaringen om het zelfvertrouwen van de leerlingen te optimaliseren.
Door een gedifferentieerde aanpak zullen veel problemen worden voorkomen en
kunnen veel curatieve ingrepen achterwege blijven.
Het moge duidelijk zijn dat de leerkracht over voldoende vaardigheden en
mogelijkheden moet beschikken om (dreigende) problemen tijdig te signaleren.
Dit geldt dus voor de leerkrachtvaardigheden, alsook voor een daarbij benodigd
instrumentarium (testen en toetsen).

f. Differentiatie wordt gevuld met motiverende activiteiten
De motivatie is een motor van handelen. Differentiatie biedt mogelijkheden te over om
een haperende motivatie bij de zorgleerling en de pientere leerling te herstellen: met
gewillige honden kun je goed hazen vangen…
Vooral zwakke leerlingen kennen veel demotiverende ervaringen. Dit blust de
belangstelling en de wil tot leren langzaam uit.