3.3. Activeren
3.3.1. We moeten er alles aan doen om de betrokkenheid te verhogen, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen. Interactie neemt hier een belangrijke plaats in. Hierover is (in het algemeen) al veel beschreven in de map ‘Zwols Model’ voor groep 3-8, waarnaar we verwijzen. Hier noemen we enkele specifi eke zaken t.a.v. kleuters.
3.3.2. Bij de kleuters wordt de basis gelegd voor vaardigheden die in de hogere groepen noodzakelijk zijn: luisteren en verwoorden dienen bijvoorbeeld als basisvaardigheid om met de ander te communiceren en samen te werken. Hieronder noemen we (verdeeld over twee leerjaren) een aantal basisvaardigheden:
Groep 1
-
Elkaar aankijken tijdens het praten.
-
Vriendelijk op elkaar reageren.
-
Elkaar aanvullen.
-
Antwoord geven op gestelde vragen.
-
Een inbreng durven hebben.
-
Zo hard praten dat anderen je kunnen verstaan.
-
Meewerken aan een groepsopdracht.
-
Luisteren naar elkaar.
-
Bij je groepje blijven.
-
Rustig praten en werken, anderen niet storen.
-
Materiaal met elkaar delen.
-
Om de beurt praten
Groep 2:
-
Elkaars naam gebruiken
-
Geen negatieve opmerkingen naar elkaar
-
Elkaar gelegenheid geven een inbreng te hebben
-
De inbreng/bijdrage van een ander accepteren
-
Aan de taak doorwerken tot deze af is
-
Vragen stellen aan elkaar
-
Reageren op wat een ander zegt
-
Elkaar een compliment geven
-
Elkaar aanbieden te helpen
-
Hulp vragen aan een ander
3.3.3. Hieronder een opsomming van goede vragen bij interactieve lessen en wat ze doorgaans opleveren:
Vraag: |
Reactie |
Luistervragen:
-
‘Wat gebeurt er met de poes als de boer er aan komt?’
|
Beperkt antwoord of meerzin-antwoord:
-
‘Loopt weg.’
-
‘De poes schrok en verstopte zich toen.’
|
Aanwijsvragen:
-
‘Wijs de eend eens aan’
-
‘Waar zijn de eenden?’
|
Geen verbale reactie
-
Kind wijst aan.
-
‘Hier of daar.’
|
Ja/nee-vragen:
of/of-vragen:
-
’Wil je iets eten of iets drinken?’
|
Alleen ja of nee:
Herhalen van de keus.
|
Wat- en wie-vragen:
-
‘Wat eet de poes?’
-
‘Wie dekt de tafel?’
-
‘Wat zie je op dit plaatje?’
-
‘Wat gebeurt er met Elmer?’
|
Eénwoordzin, labelen, beperkt antwoord:
-
‘Vis.’
-
‘Mijn broer.’
-
‘Een auto, een boom, een botsing.’
-
‘De olifanten lachen hem uit.’
|
Waarom- en hoe-vragen:
-
‘Hoe vangt de poes een muis?’
-
‘Waarom lachen de olifanten Elmer uit?’
|
Meerzin-antwoord, uitgebreid antwoord:
-
‘Door heel hard te rennen en hem te pakken met zijn klauwen.’
-
‘Omdat Elmer allemaal kleurtjes heeft, en de andere olifanten niet.’
|
Tegendeelvragen:
-
‘Poezen slapen toch niet in een bed?’
|
Lokt reactie uit, meerzin antwoord:
-
‘Soms wel. Bij mijn oma slaapt de poes op bed. Als ik bij oma logeer, komt de poes bij mij onder de dekens slapen.’
|
Vragen naar eigen ervaring:
-
‘Heb jij thuis ook een poes?’
|
Meerzin-antwoord, als de luisteraar doorvraagt:
-
‘Nee, maar de buren wel.’
|
3.3.4. Mogelijke keuzen om aan dit onderwerp te werken:
-
Gebruik maken van samenwerkingsvaardigheden.
-
Bewust vragen stellen (soorten vragen).
-
Interactief voorlezen.
-
Verhogen van de betrokkenheid (Leuvense Betrokkenheids Schaal, een instrument voor het analyseren en verhogen van de betrokkenheid).