1.5. Onze visie

Het onderwijs aan kinderen in groep 1-2 dient te worden onderscheiden van het onderwijs aan kinderen in de groepen 3-8. Het jonge kind is anders dan het kind in groep 3. Het spreekt voor zich zelf dat deze scheidslijn niet scherp is, de overgang is geleidelijk. Het is vanuit het ontwikkelingspsychologische uitgangspunt belangrijk om, waar mogelijk, aan te sluiten bij de ontwikkeling van de kleuter. Niet de vakken staan centraal, maar de activiteiten die ten dienste staan van de ontwikkeling van het kind. Voor de schoolpraktijk wordt niet specifiek gekozen voor één van de boven beschreven denkrichtingen, maar voor een dienende integratie van deze drie richtingen. Zij hebben op deze wijze alle drie hun inbreng bij het werken met jonge kinderen. Het ontwikkelingsgericht onderwijs is daarbij een leidende gedachte 4 , maar wordt zo nodig verrijkt/afgewisseld met elementen uit het programmagericht en ervaringsgericht onderwijs. Bij polariserende meningen gaat veel verloren. Ook als één denkrichting zich exclusief eigenaar noemt van bepaalde onderwerpen, is geen eerlijke afweging meer mogelijk. We wijzen op het artikel van Hans Cohen de Lara die dit een ‘heilloze richtingenstrijd’ noemt. 5 Hij toont aan dat bij begrippen als contexten, interactie en leerstofselectie alle drie denkrichtingen hun steentje kunnen bijdragen aan de beoogde doelen. De vaardigheid van de leerkracht bepaalt het resultaat. Hij geeft op een mogelijke vraag naar denkrichting het volgende antwoord: Wij zorgen voor veel stimulerende interactie met de kinderen, naar aanleiding van inspirerende contexten waarbinnen de leerstofplanning goed geregeld is. 6

4: We noemen als voorbeeld de vijf mogelijke impulsen van de leerkracht uit het didactisch handelingsmodel van Frea Janssen-Vos: 1. gezamenlijk oriënteren op de activiteit, 2. verbeteren en verdiepen v.d. activiteit, 3. Ver-breden naar andere activiteiten, 4. Toevoegen nieuwe handelingsmogelijkheden, 5. Reflecteren op de activiteit.
5: School en begeleiding, juni 1996.
6: Ook Luc Koning pleit voor meerdere aanpakken tegelijk. Hij gaat er vanuit dat de onderlinge verschillen tussen kinderen het noodzakelijk maken verschillende strategieën toe te passen, afhankelijk van het type kind: ontwikkelend, ontdekkend, sturend en kindvolgend onderwijs. De zwakke leerling heeft bijv. behoefte aan sturend onderwijs, de leerling met een ontwikkelingsvoorsprong heeft bijv. meer behoefte aan ontdekkend onderwijs.