3.2. Vijf niveaus

In het Zwols Model is dus gekozen voor een diff erentiatiemodel waarbij binnen de klassikale context optimale ondersteuning wordt geboden aan alle leerlingen. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vijf groepen leerlingen. Centraal staat het derde niveau met het standaard aanbod. (Zie de illustratie hieronder.) Ter weerszijde hiervan zijn er het tweede niveau (ondersteuning) en het vierde niveau (extra). De aangepaste leerroutes voor niveau 1 en 5 completeren het geheel. Deze verdeling in drie hoofdniveaus heeft oude papieren. In de zeventiger jaren sprak men al van het BHV-model: basis, helpen en verrijken, te vergelijken met de niveaus 3, 2 en 4. Deze verdeling zien we tegenwoordig ook terugkomen in het Mickey Mouse model, dat v.w.b. deze niveaus uitgaat van: basisdoelen, plus en zorg. Daarnaast vraagt het Zwols Model voor leerlingen die uitvallen naar onderen of naar boven extra aandacht. Al gaat het hier getalsmatig om een beperkte groep, toch is juist hier extra ondersteuning nodig. Ze ontvangen vanuit de Extra Ondersteuning een aangepaste leerroute (AL)

Hieronder beschrijven we kort de vijf niveaus. In hoofdstuk 7 ‘Vijf niveaus’ wordt dit verder uitgewerkt.

Niveau 3

Kinderen die het klassikale programma over het algemeen goed kunnen volgen. Er is geen extra hulp nodig, en zij komen niet of nauwelijks toe aan extra opdrachten.

Niveau 2

Deze kinderen hebben moeite met de klassikaal aangeboden leerstof. Zij krijgen extra ondersteuning om zich de leerstof eigen te maken. Deze hulp vindt primair plaats binnen de groep, door de eigen leerkracht. Als dit niet helpt, kan de RT (middels de IB’er) worden ingeschakeld, eerst binnen de groep en desnoods buiten de groep. De leerlingen volgen dus gewoon het klassikale leerproces. Zo nodig wordt gebruik gemaakt van diff erentiatie naar instructie, naar hoeveelheid leerstof en naar beoordeling.

Niveau 4

Kinderen die meer aankunnen dan de klassikaal aangeboden stof. Zij volgen het klassikale proces, maar na de verwerking werken zij verder aan verrijkingsopdrachten. Zo mogelijk wordt er gebruik gemaakt van diff erentiatie naar hoeveelheid leerstof, om zo tijd vrij te maken voor meer verrijkingswerk (compacten).

Niveau 1

Deze kinderen zijn echt vastgelopen, zij kunnen (ook na veel geboden hulp) de klassikale stof niet aan. De verschillen met de groep worden zo groot dat voor één of meerdere vakken een onoverbrugbare kloof ontstaat. Een aangepast programma (minimumpakket) geeft geen echte oplossing meer. De school besluit op een overleg van alle betrokkenen (directie, IB’er, RT’er, groepsleerkracht(en), schoolbegeleidingsdienst en ouders) om de reguliere leerstof los te laten en voor een kind ten aanzien van één of meerdere vakken een aangepaste leerroute te ontwerpen, een individueel programma. Het opstellen van een Ontwikkelings Perspectief (OPP) is hierbij vereist.

Niveau 5

Kinderen die de te leren stof bij voorbaat al beheersen. Hier kan onder andere gebruik worden gemaakt van versnellen en/of verrijken. a. Versnellen: als het kind aan een aantal voorwaarden voldoet (zelfstandigheid, werkhouding, sociaal-emotioneel functioneren e.d.) kan het kind eenmalig een groep overslaan. Dit gebeurt bij voorkeur in de groepen 2 of 3. Na deze versnellingsronde blijft verrijking noodzakelijk. b. Verrijken: het kind krijgt extra opdrachten. Dit mogen de gewone verrijkingsopdrachten zijn uit het vierde segment, maar vooral ook zwaardere opdrachten. Middels voortoetsing en diff erentiatie naar leerstof wordt extra tijd vrijgemaakt voor deze verrijking.

Voor de verdere uitwerking van deze vijf niveaus verwijzen we, zoals gezegd, naar het desbetreff ende hoofdstuk 7: ‘Vijf niveaus’. Daar wordt per niveau ruim aandacht geschonken aan de volgende vragen: Wat houdt dit niveau in? Wanneer mag een kind in dit niveau werken? Wie is verantwoordelijk voor wat? Wat is de praktische uitwerking? Hoe organiseer je dat? Hoe geven we de verslaglegging en communicatie vorm? Welke materialen zijn nodig? Etc.