Er zijn verschillende manieren om controle op een proces te verkrijgen en te behouden:
positieve controle en negatieve controle. Bij het gebruik van de negatieve controle
reageert de leerkracht op alle dingen die verkeerd gaan: hij benoemt het verkeerde
gedrag. Er wordt veel gedreigd en gestraft. Het eff ect is meestal niet zo groot en het is niet
goed voor een goede (werk-)sfeer in de klas.
Het is een betere benaderingswijze om het goede gedrag te benoemen, positieve
gedragingen te versterken en negatief gedrag te negeren. Bovendien geeft de leerkracht
daarin zelf het goede voorbeeld.
Dat houdt dus in dat de leerkracht regelmatig complimentjes geeft aan de leerling(en)
en het vervelende gedrag zoveel mogelijk negeert. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat
de leerkracht dit helemaal negeert. Hij zoekt naar gewenst gedrag en probeert dat te
versterken, bijvoorbeeld door het maken van complimenten. Dus men besteedt vooral
aandacht aan gewenst gedrag en zo weinig mogelijk aan ongewenst gedrag.
Voorbeeld:
Juf Nellie ziet dat een aantal leerlingen na de instructie direct aan het werk gaat. Er
zijn ook vier leerlingen die niet aan hun werk beginnen. Ze geeft een compliment aan
de werkers en stimuleert zo de overige leerlingen ook aan het werk te gaan.
De leerkracht dreigt dus zo min mogelijk met straf. (“Ik zie nog een paar kinderen op hun
pen sabbelen en naar buiten kijken. Dat wordt straks weer nablijven.“)
De leerkracht lokt integendeel zoveel mogelijk gewenst gedrag uit door het uitspreken
van positieve verwachtingen en in het vooruitzicht stellen van plezierige gebeurtenissen.
("Ik zie dat een aantal kinderen al aan het werk is. Ik denk dat we straks nog tijd hebben
om een spelletje uit de kast te halen.")
Het kernpunt van de positieve controle is dus het benoemen van gewenst gedrag.
Ondersteuning, versterking en aanmoediging van het gewenste gedrag zijn op de lange
termijn eff ectiever dan straf. Het toepassen van positieve controle heeft een drietal
belangrijke voordelen:
• Ten eerste wordt gewenst gedrag aangeleerd en in stand gehouden, doordat het
aandacht krijgt en daarmee versterkt wordt.
• Een tweede voordeel is dat het ongewenste gedrag wordt afgeleerd, doordat het
genegeerd wordt. Wanneer aandacht als belangrijke versterker voor het ongewenste
gedrag wegvalt, zal dat gedrag minder vaak voorkomen.
• Het derde belangrijke voordeel van positieve controle is het feit dat het de sfeer ten
goede komt. In een groep waar voornamelijk op fi jn en goed gedrag wordt gelet en
waar veel complimentjes worden gemaakt, zal de sfeer veel opener en stimulerender
zijn dan in een groep waar voornamelijk op de dingen gelet wordt die fout gedaan
worden. De relatie tussen kinderen en onderwijsgevende zal positiever zijn en de
onderwijsgevende stelt een voorbeeld voor het sociale gedrag van de
kinderen (modelleren) Een en ander heeft een preventieve werking op
probleemgedrag in de klas.
Het gebruik van positieve controle is goed te combineren met het aanleren van regels en
routines. Daarbij wordt een vast stappenplan gevolgd:
• Stel een regel (of hooguit twee regels) aan de orde en bespreek deze met de
leerlingen. Het is aan te bevelen om deze regels uit de leerlingen te laten komen.
• Probeer de regels te visualiseren door middel van kaarten aan de muur of op het bord.
• Geef positieve reacties op die momenten waarop dat gedrag door de leerlingen
wordt vertoond. Deze manier van versterken kan gebeuren door een compliment,
een knipoog, een duim omhoog, knikken etc. (sociale versterkers) of een beloning als
voorlezen, tekenen etc. (materiële versterkers)
• Negeer het ongewenste gedrag waar dat mogelijk is.
• Benoem het gewenste gedrag regelmatig, zodat de leerlingen er telkens weer mee
worden geconfronteerd.
• Evalueer regelmatig de nieuwe regels en doe dit op een positieve manier.
Belangrijk hierbij is dat deze aanpak van de leerkracht een attitude-wijziging vereist. Hij
moet vooral gaan letten op ‘wat goed gaat’ in de groep en dat benadrukken. Als deze
attitude-wijziging optreedt, zal het eff ect sterk en duurzaam zijn.
Leerkracht en leerlingen ontwikkelen dus een patroon van positieve controle als ze vooral
letten op de goede, plezierige kanten van elkaars gedrag en positief op elkaar reageren.
Daartoe staan de volgende mogelijkheden ter beschikking:
1. De leerkracht gaat op zoek naar gewenste gedragingen van de leerlingen. Zodra hij
deze waarneemt, besteedt hij aandacht aan deze gedragingen.
2. De leerkracht kan gewenst gedrag uitlokken bij zijn leerlingen. Bijvoorbeeld door het
benadrukken van een geconstateerde goede werkhouding. (‘Jongens, wat hebben
jullie fijn doorgewerkt. Ik ga eerst even voorlezen, dat hebben jullie wel verdiend.’)
3. De leerkracht zoekt naar gedrag dat niet overeenkomt met het ongewenste gedrag en
beloont dat zo snel mogelijk. (Een agressieve leerling beloont u met een compliment
op het moment dat hij een andere leerling helpt: ‘Goed joh, daar ben ik blij mee dat je
dat doet.’)
4. De leerkracht moet zelf het goede voorbeeld geven. De leerlingen zullen het
getoonde gedrag van de leerkracht dan snel spiegelen. Het geven van waarderende
opmerkingen, knipoogjes en dergelijke moet natuurlijk overkomen. Daarom moet de
leerkracht een brede variatie aan positieve reacties in voorraad hebben, zowel verbale
als non-verbale. Deze manier van doen moet in zijn basisattitude worden opgenomen.
Kenmerken van effectieve versterking zijn:
• De versterkers zijn toegespitst op de situatie en ze zijn gevarieerd. (Bijvoorbeeld:
de hele klas heeft aan het eind van de vrijdagmorgen de weektaak af en als
beloning gaat de leerkracht met de klas een extra uur handenarbeid doen. Een
andere week gaat hij bijvoorbeeld voorlezen.)
• De versterkers worden frequent toegepast. (Bijvoorbeeld: de leerkracht besteedt
vaak aandacht aan leerlingen, die goed naar de instructie luisteren. hij noemt hun
naam en geeft een compliment.) De leerkracht moet daarbij experimenteren met
de hoeveelheid versterkers en voorkomen dat hij er te veel gebruikt. (Bijvoorbeeld:
als hij merkt dat de leerlingen het kinderachtig gaan vinden om iedere dag beloond
te worden, kan hij afspreken dat hij dit om de dag zal doen.)
• De versterker volgt direct op het gewenste gedrag: onmiddellijke versterking is het
effectiefst gebleken. De directe relatie tussen het gedrag en de versterker geeft
de leerling informatie welk gedrag herhaald moet worden. Als het uiteindelijke
doelgedrag niet direct versterkt kan worden, versterk dan het procesmatige gedrag
dat naar het doelgedrag leidt. (Bijvoorbeeld: ‘Ik zie dat je heel goed je best doet, je
werkt goed geconcentreerd, fijn zo.’)
• Voor de leerling moet het duidelijk zijn onder welke voorwaarde hij versterking
kan krijgen. De leerkracht moet concreet aangeven welk gedrag hij wanneer van de
leerlingen verwacht. Als de leerling dit niet goed weet, is het onmogelijk voor hem
om versterkers te krijgen. (Bijvoorbeeld: ‘Bij het maken van deze rekenopgaven
gaan jullie eerst 15 minuten zelfstandig werken. Het stoplicht gaat op rood, dus
je mag ook niets vragen aan je buurman.’) Na de 15 minuten zelfstandig werken
geeft de leerkracht aandacht aan de leerlingen die zich goed aan de regel hebben
gehouden.
5. Als de leerkracht merkt dat hij de neiging heeft om vooral aandacht te geven aan
ongewenst gedrag of als hij zijn positieve reacties wil uitbreiden, kan hij zijn gedrag
in kaart brengen. Dit gebeurt door het turven van het aantal positieve en het aantal
negatieve opmerkingen: hij bepaalt zijn positief-negatief ratio.
• Hij registreert hoeveel positieve en hoeveel negatieve reacties hij per dag/per
dagdeel geeft. (Zowel verbaal als non-verbaal.) Dit doet hij een week lang. Het
gemiddelde geeft zijn basisgedrag aan: bijvoorbeeld 28 positief en 45 negatief.
Hierbij kan gebruik gemaakt worden van eigen registratie (moeilijk!) of hulp van
een ander (bijv. stagiaire) Ook kan een video-opname worden gemaakt, die de
leerkracht later zelf analyseert.
• Vervolgens berekent de leerkracht het percentage van de positieve reacties. In dit
voorbeeld zijn er 28 van de 73 reacties positief ofwel een score van 38%.
• Vervolgens wordt een periode geoefend, waarna opnieuw wordt berekend. De
leerkracht werkt zo toe naar een door hem gewenste norm (bijvoorbeeld 805).
Moet een leerkracht zijn gedrag altijd baseren op positieve controle? Moet een leerkracht
altijd iedere vorm van ongewenst gedrag negeren en uitsluitend positief reageren op
gewenst gedrag? Ook als de leerling het negeren van zijn verkeerde gedrag opvat als een
instemming of goedkeuring?
Het antwoord op deze vraag is: nee, zo absoluut ligt de zaak niet. Dit is onmogelijk. Er
blijven altijd momenten dat opgetreden móet worden. Er blijven altijd zaken die bestraft
moeten worden.
We gebruiken in onderwijsland graag de 80%-norm. Als een leerkracht een score heeft
van 80% positief of hoger, dan maakt hij ruimschoots gebruik van positieve controle…