1.3. Autonomie

Het begrip autonomie als een van de basisbehoeften van een kind deed zijn intrede vooral door de publicaties van Luc Stevens in de negentiger jaren over autonomie, competentie en relatie. De vulling van dit begrip is nogal verschillend. Wij vatten het op als het ervaren dat je iets zélf kunt zonder (al te veel) hulp. De innerlijke drang naar zelfstandigheid in het kind vraagt hier naar. Kinderen doen graag dingen zelf en leren gaandeweg steeds meer zelf en zelfstandig te doen. Ontwikkeling is hen meegegeven, ze zijn er consequent op uit en vragen - met name als het moeilijk wordt - om ondersteuning van dit vermogen. Helpen en ondersteunen betekent dan: vertrouwen en waardering uitspreken voor de oplossingen die kinderen naar voren brengen, kinderen betrekken op hun eigen leren en ze laten meedenken en meebeslissen over hoe en wat ze leren. Oftewel, kinderen vragen uitzicht op wat ze zelf kunnen. Hierop ingaan bevordert het zelfvertrouwen en de betrokkenheid van de kinderen. Dit is een responsieve benadering. De leerkracht leeft zich daarbij in in wat de kinderen nodig hebben en geeft blijk van vertrouwen in hun ontwikkeling. De leerkracht bevordert gevoelens van autonomie van kinderen door hen een actief aandeel te geven in het onderwijsleerproces. Hierdoor ontwikkelt zich de zelfstandigheid en de verantwoordelijkheid verder. Destijds gebruikte het Proces Management Primair Onderwijs (PMPO) de slogan: ‘Kinderen zijn geen foto’s. zij ontwikkelen zichzelf.’ Bij deze ontwikkeling is wel ondersteuning nodig. De drang naar autonomie moet niet onderdrukt worden. wel is er beteugeling noodzakelijk om die in goede banen te leiden. De drang is immers nodig bij verdere ontwikkeling en exploratie. Het gaat ons dus niet om een vorm van zelfbeschikkingsrecht van leerlingen. Graag zouden wij het gehanteerde begrip verrijken met de verantwoordelijkheid van elk kind naar zichzelf en zijn medeschepselen vanuit het kader van Gods Woord.